zaterdag 19 augustus 2006

Johan I in Groesbeek

Ik ben bezig met de voorbereiding van een mini-college dat ik geef op woensdag 23 augustus tijdens de eerstjaarsintroductie. Het gaat over een liedje uit het Antwerps liedboek: lied 109 Een oudt liedeken, dat begint met de regels ‘Met luste willen wi singhen, / Schoon lief al bi der hant, / Van drie lantsheeren dingen, / Geboren uut Nederlant.’ Een paar jaar geleden heb ik het uitgebreid onderhanden gehad toen ik meewerkte aan de nieuwe uitgave van dat liedboek. Ik heb me toen ondermeer verdiept in de historische achtergronden. Het is namelijk een zogenaamd historielied, dat wil zeggen een lied dat over een vaak recente historische gebeurtenis gaat. In dit liedje gaat het over de pelgrimsreis die drie adellijke heren in 1450 maakten naar het Heilig Land. Johan I, hertog van Kleef ging met zijn gevolg over land op reis. In Venetië voegden de heren van Hoorn en Batenburg zich bij hem en gingen ze scheep naar Jaffa. Van daaruit reisden ze langs de heilige plaatsen naar Jeruzalem. Johan werd daar tot ridder geslagen in de Orde van het Heilig Graf. Op zijn beurt gaf Johan de ridderslag aan een paar met hem mee gereisde heren.
Het liedje geeft een heel schematische weergave van de reis bevat verschillend levendige details. Het gesprek met de schipper in strofe 4 en 5 is daarvan een voorbeeld. Het zal wel aan de verbeelding van de auteur van het liedje zijn ontsproten. In elk geval ontbreekt het in alle andere verslagen.
In dat mini-college wil ik laten zien dat dezelfde gebeurtenis op verschillende manieren verslagen kan worden. En dat een vergelijking van verschillende bronnen ons veel leert over literaire vormgeving en over de bedoeling die een auteur had.

Geen opmerkingen: