vrijdag 6 oktober 2006

Beatrijs denkt niet

Na jaren heb ik de Beatrijs weer eens gelezen. En die hernieuwde kennismaking viel me niet mee. Als voorbereiding op een college over geestelijke letterkunde in de middeleeuwen wilde ik het verhaal dat een onaantastbare positie inneemt op de canon zelf weer eens doornemen, en me niet alleen maar baseren op de jaren geleden gemaakte aantekeningen. Ik vond het bij herlezing zo’n braaf verhaal: aardig verteld, beknopt van opzet, en ondertussen uitermate moralistisch. Het is een verhaal dat zijn canonieke status verworven heeft in een wereld waarin het geloof een vanzelfsprekende plaats innam. Dat geldt voor veel Middelnederlandse teksten, maar juist bij de Beatrijs dringt zich dit op. Het is voor alles een moralistisch verhaal dat nogal rechtlijnig verteld wordt. Het mist allerlei subtiliteiten die bijvoorbeeld Karel ende Elegast zoveel boeiender maken. Karel is een twijfelaar die niet uit stelen wil gaan en die bijvoorbeeld blij is dat Elegast zijn identiteit niet kent wanneer ze gewapend tegenover elkaar staan omdat hij merkt dat Elegast (wiens identiteit hij dan ook nog niet kent) zich zo dapper weert. De verteller biedt ons voortdurend inzicht in de gedachten van de personages: we denken mee met Karel, kijken mee door zijn ogen, voelen zijn twijfel en voelen zijn angsten. Bij Beatrijs zien we alles van de buitenkant. Zelfs als ze driemaal bezocht wordt door de engel, laat de verteller haar niet denken, maar spreken. Hij maakt hier en daar wel gewag van de twijfel die haar bevangt - uiteraard veroorzaakt door de duivel - en bedoeld als voorbereiding op haar berouw - maar we krijgen als publiek geen zicht op de complexe binnenwereld van een vrouw die, zo kun je zeggen, nogal wat heeft meegemaakt: klooster verlaten uit brandende liefde, man loopt weg als het tegenzit, zeven jaar in de prostitutie en tenslotte gescheiden van haar kinderen omdat ze terugkeert naar het klooster. Een van mijn studenten vroeg zich af waarom haar dit allemaal overkomt: ‘denkt ze wel na over wat ze doet?’ Vanuit het perspectief van de moraal doet die vraag er eigenlijk niet toe. Beatrijs spreekt, bidt en handelt om duidelijk te maken dat we op Maria moeten vertrouwen en dat de biecht heilzaam is. Beatrijs denkt niet. Althans, de verteller vindt het niet nodig om ons daar deelgenoot van te maken.