maandag 22 oktober 2007

Droefenis - Melencolia I

Vrijdag overleed Wolkers: breekbaar, op, bijna doorzichtig. De prachtige foto van de oude kunstenaar, een paar weken geleden in M, bijlage van NRC Handelsblad, liet het heel mooi zien. En vanavond, na een schitterende herfstmiddag wandelen in de heuvels, zie ik het journaal: brand in Amersfoort, het Armandomuseum is verwoest inclusief alle kunst die er te zien was. Grote doeken van Armando, sculptuur, en werk van anderen, uitgeleend aan het museum voor een tentoonstelling. Nieuws en Een Vandaag berichtten tenenkrommend over de rampspoed: wat kost dit nu? waren er geen voorzieningen om deze brand te voorkomen? wilde de kunstenaar nog gaan kijken op de plek des onheils? Het leken vragen van journalisten die kennelijk geen benul van kunst hebben en het verlies ervan alleen in financiële termen kunnen uitdrukken. Die hun vak lijken op te vatten als betaald ramptoerisme en zich er geen voorstelling van kunnen maken dat wie echt om de kunst geeft geen smeulende resten hoeft te zien. We zagen daardoor een uitslaande brand, rennende reporters maar geen beeld van de verloren werken. Alleen in een kort item in Een Vandaag, waar Armando zich de meest stompzinnige vragen moest laten welgevallen, zagen we iets van wat verloren is omdat de meester zelf bladerde in de catalogus van de wreed afgebroken tentoonstelling.
En daar zag ik de nu verbrande prenten van Dürer - waarvan eeuwen terug diverse exemplaren zijn afgedrukt zodat er ook nu nog wel een paar over zijn, al is het verlies van iedere vijfhonderd jaar oude prent een kleine ramp. Rechts op een pagina: Melencolia I, een van Dürers beroemdste prenten en voor mij een oude bekende. De verbeelding van het temperament waarmee ik me sinds lange jaren af en toe bezighoud. Een oude bekende, maar wel in een heel navrant kader. Kwetsbaar - 'Ach wie flüchtig, ach wie nichtig' zong de grote Bach - en vervlogen.

zondag 30 september 2007

www.mmdc.nl (alle middeleeuwse handschriften in Nederland)

Sinds ruim een week is de website www.mmdc.nl online. Mooi nieuws voor iedereen die geïnteresseerd is in de middeleeuwen en in middeleeuwse handschriften in het bijzonder. Een paar grote bibliotheken, waaronder de Koninklijke Bibliotheek en belangrijke universiteitsbibliotheken zoals die van Leiden, Amsterdam, Groningen en Utrecht hebben samengewerkt in een project (flink gesteund door NWO) om alle middeleeuwse handschriften in (min of meer) openbare collecties in Nederland in kaart te brengen. Zo'n site is als een speelgoedwinkel voor een kind: er is zoveel te zien - niet alleen zijn de handschriftbeschrijvingen voorzien van veel interessante gegevens, bovendien bevatten ze vaak mooie afbeeldingen van de beschreven handschriften. En wat een rijkdom, zowel in bekende collecties als op nauwelijks bekende plaatsen. En als voorbeelden van die laatste categorie: het museum Simon van der Gijn in Dordrecht, het Drents Museum in Assen, de Wilhelmieten in Huijbergen, de R.K. Parochie Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming in Kampen (ja, daar!). De lijst met grote en kleine collecties lijkt uitputtend, en dat is ook wat de toelichting op de website belooft: "This database contains descriptions of all medieval western manuscripts written in Latin script and produced up to c. 1550 now preserved in public and semi-public collections in the Netherlands." Alle middeleeuwse westerse handschriften van voor 1550, staat er. Maar klopt dat wel? Als je, zoals ik, door heel Nederland en daarbuiten gezocht hebt naar handschriften met gebeden, met liederen en van lieverlee naar nog veel meer, wil je natuurlijk eerst eens zien hoe al die boeken die je ooit zelf hebt gezien, zijn beschreven. Maar niet alles bleek te vinden: de boeken uit het klooster van de Norbertijnen in Heeswijk-Dinther ontbreken, een handschriftje uit het Stadsarchief in Purmerend trof ik niet. Misschien zijn de collecties ondertussen opgeheven, denk je dan. Maar ook het Rijksarchief van Maastricht, dat tientallen middeleeuwse handschriften bewaart, bleek te ontbreken. Maar waarom? Staat er misschien ergens een verborgen disclaimer op de site? Niet kunnen vinden! Horen Brabant en Limburg er niet helemaal bij? Lijkt me onwaarschijnlijk. Domweg vergeten? Dat verwacht je toch niet van een dergelijk project. Maar wat dan wel? Misschien is het antwoord te vinden op de site van de universiteitsbibliotheek Leiden. Daar zijn ze, begrijpelijk, apetrots: door dit project blijkt maar al te dudelijk dat Leiden de grootste collectie middeleeuwse handschriften in Nederland heeft: meer dan 1500, dat wil zeggen een kwart van het totale bezit in Nederland. En de Leidse site weet het volgende te melden: "MMDC zal in de komende maanden gekoppeld worden aan Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (BNM), het documentatiesysteem voor Middelnederlandse handschriften." En in de BNM blijken die door mij gemiste handschriften wél voor te komen. Zou MMDC simpelweg vergeten zijn te melden dat het bestand nog incompleet is, in afwachting van de koppeling aan de BNM? Ik hoop het maar. En meteen hoop ik, nee, reken ik erop, dat na die koppeling ook de nieuw toegevoegde beschrijvingen even uitvoerig zijn als de al bestaande. Want alles is alles. En wie mij beschrijvingen van alle middeleeuwse handschriften in Nederland belooft, moet zich daar dan ook maar aan houden.

donderdag 20 september 2007

Liedjes van Lauweryn

De leukste projecten ontstaan soms zomaar toevallig. Jaren geleden alweer kwam ik in contact met het Egidius Kwartet. Peter de Groot, altus en artistiek leider, had wat vragen over de Musyckboexkens van Tielman Susato, een Antwerpse drukker die in de zestiende eeuw liederen verzamelde om uit te geven. Daaronder waren boekjes met Nederlandse liederen die door Susato doelbewust werden uitgegeven om het Nederlandse lied te propageren. Peter de Groot kwam bij mij terecht omdat ik het nodige wist over Nederlandse liederen. Hij had evengoed bij iemand anders terecht kunnen komen: er zijn meer specialisten op dit terrein. Maar onze toevallige ontmoeting leidde tot een prettige samenwerking. En zoals het dan gaat: tussen de bedrijven door, tijdens het eten van een broodje of het drinken van een borrel, ontstaan er ideeën die plannen willen worden. Een van die plannen had te maken met de website www.literatuurgeschiedenis.nl waar ik in die tijd aan werkte. We wilden graag dat het Lied van Heer Halewijn te beluisteren zou zijn, maar vonden geen bruikbare opname. Het Egidius Kwartet wilde wel een opname maken. Het werd meer dan zomaar een opname: ze maakten een helemaal nieuwe, af en toe hilarische versie van dat bizarre lied (’Daer wierd gehouden een banket, /Het hoofd werd op de tafel gezet’).
Een ander plan, eveneens vier of vijf jaar geleden ontstaan, had betrekking op een bijzonder liedboek: het Chansonnier van Hieronymus Lauweryn van Watervliet. Deze edelman, vader van geleerde en humanistische zonen, diende opeenvolgende Habsburgse vorsten als tresorier en hield grote staat.


Het liedboek van Lauweryn is om allerlei redenen bijzonder. Er staan heel wat Latijnse en Franse composities in, zoals gebruikelijk was in die tijd. Opvallend genoeg zijn ze bijna allemaal driestemmig: het zijn werken voor kleine bezetting en waarschijnlijk werden ze bij Hieronymus thuis gezongen. Het boek heeft in elk geval het karakter van een persoonlijk verzamelalbum: de liederen zijn door verschillende personen geschreven en een duidelijke ordening is niet te ontdekken. Het is alsof Lauweryn bijdragen vroeg aan bekende zangers en componisten met wie hij in contact kwam. Het is dan een soort muzikaal album amicorum. Een opvallende groep vormen de 25 Nederlandse liedjes die door het hele Chansonnier verspreid staan. Nederlandse liederen zijn zeldzaam in bronnen van rond 1500 en 25 liederen bij elkaar is des te opvallender. Het mooie is dat alle composities in deze bron volledig van tekst zijn voorzien (in veel meerstemmige bronnen staan alleen de beginwoorden van de tekst). De liedjes zijn dus te zingen. Maar daar begint meteen een probleem, een probleem dat meteen ook aan de oorsprong van het plan stond om iets met deze liederen te doen.
Peter de Groot kende de liederen, ik kende een paar ervan zo’n beetje. Ik moest helpen bij het begrijpelijk maken van de teksten, de zangers van het Egidius Kwartet zouden ze dan wel zingen. Maar wat stond er nu precies? De drie stemmen hadden soms een tekst die van elkaar verschilde. Niet ingrijpend - het komt wel vaker voor dat de ene stem een heel andere tekst zingt dan de andere stemmen - maar juist zo gering dat je ze in eerste instantie opvat als fouten. Je probeert de verschillen weg te poetsen, zorgt dat alledrie de stemmen dezelfde tekst te zingen krijgen. Tekstkritiek heet dat. Maar als ik me met Middelnederlandse teksten bezighoud, probeer ik juist zoveel mogelijk recht te doen aan wat er in de bron staat. De opvatting dat ik als moderne onderzoeker zou weten wat de enig juiste tekst is, is sinds lang achterhaald. We hebben een middeleeuwse bron, we weten dat die gefunctioneerd heeft, dus nemen we alles wat er staat serieus. Zou dat ook niet mogelijk zijn met die meerstemmige liederen? Konden we niet de drie zangers elk hun eigen, soms minimaal verschillende versie van de tekst laten zingen?
Ondertussen was er wel meer aan de hand met de tekst, of beter gezegd: met de tekstplaatsing. De woorden staan namelijk in dit handschrift soms op heel vreemde plaatsen. Op het eerste gezicht staan ze onder de verkeerde noten. Ritmisch lijkt het allemaal niet te kloppen. Het is niet in overeenstemming met wat er in de leerboekjes staat. Maar, opperde Peter de Groot, als we de vreemde tekstplaatsing nu eens serieus nemen? De leerboekjes hebben namelijk betrekking op muziek uit een iets latere periode. Is het niet voorstelbaar dat ze rond 1500 in Brugge andere opvattingen hadden? Laten we gewoon zingen wat er staat. En dat is gebeurd. Het plan van jaren geleden werd een project, het project werd concreter - ik besteedde er een deel van een cursus aan, studenten woonden een repetitie van het kwartet bij - en de afgelopen zomer zijn de 25 Nederlandse liederen, samen met een paar andere stukken, opgenomen. Op 2 september, tijdens het Festival Oude Muziek in Utrecht is de dubbel-cd gepresenteerd. Wat mij betreft geslaagd, maar als het om muziek gaat ben ik natuurlijk een leek. Ik weet heel wat van Nederlandse liedjes, maar als het op uitvoeren aankomt ben ik vol bewondering voor de magie van de kunst. En zo is het ook hier. Ze zingen prachtig: Peter de Groot, Marco van de Klundert, Hans Wijers, Donald Bentvelsen en, als gast op deze cd, Susan Jonkers. En het meest ontroerde mij het breekbare geluid van de tenor in Ric god wie sal ic claghen: Mijn lief is weg, ik dwaal over de heide en mijn hart is gewond. En dan zo zingen… (het volledige chanson staat nu, jaren het schrijven van deze blog, op youtube: Ric god).
http://www.egidiuskwartet.nl/

dinsdag 28 augustus 2007

De leeslijst, of: oude teksten op de plank

Zoals ieder jaar aan de vooravond van het nieuwe collegejaar, neem ik de literatuurlijst door die ik aan de eerstejaarsstudenten voorschotel. Naast het uitvoerige tekstboek vol fragmenten dat ik heb samengesteld en dat via de ‘dictatencentrale’ te verkrijgen is, vind ik dat ze toch ook volledige teksten moeten kennen. En elk jaar merk ik weer dat veel van die teksten niet leverbaar zijn, en dat stemt me treurug. Karel ende Elegast, Ferguut (in vertaling), Reinaert en Lanseloet van Denemerken zijn bij elke fatsoenlijke boekhandel te koop in goede uitgaven. Maar de Reis van sint Brandaan, Beatrijs, Elckerlijc en Mariken van Nieumeghen zijn niet meer te krijgen. Er zijn wel uitgaven - en soms heel behoorlijke - op internet te vinden in de onwaardeerlijke dbnl, maar een boek is toch wat anders. Maar kennelijk is er geen uitgever die er brood in ziet om dergelijke titels op voorraad te houden terwijl ondertussen de Deltareeks - waar je van had mogen verwachten dat daarin al die klassiekers een veilig onderdak hadden kunnen vinden - ophoudt te bestaan. In het Nederlandse taalgebied geen Pléiade en evenmin Penguin Classics. We zijn met te weinig om zulke uitgaven commercieel interessant te laten zijn, is vaak de reactie. Maar is dat echt waar? Met de huidige techniek zijn kleine oplagen betaalbaar, en ook gedichtenbundels blijven verschijnen - al moet ik er meteen bij zeggen dat uitgevers ook die vaak maar twee jaar tijd gunnen alvorens ze naar de ramsj worden verwezen. Misschien moeten ik en mijn collega’s in het onderwijs eens bij onszelf te rade gaan. Als we nu ieder jaar al onze eerstejaars (in Nederland, België en Duitsland zijn dat er bij elkaar meer dan vijfhonderd) de belangrijkste boeken voorschrijven, met klem zeggen dat een taal studeren nu eenmaal een investering vergt omdat je een basiscollectie nodig hebt: Van Dale, grammatica, Literatuurgeschiedenis, wat handboeken, en de Beatrijs, Reinaert, Karel ende Elegast, Gysbreght, Sara Burgerhart, Max Havelaar en zo nog wat meer. En als we ons nu eens niet verschuilen achter het cynische ‘ze kopen nooit wat, ze kopiëren meteen alles’… (waarvan ik uit ervaring weet dat het, zo algemeen gezegd, niet waar is). Als we duidelijk maken dat ieder specialisme zijn eisen stelt, dat een dokter in spe witte jassen, een microscoop en heel dure boeken nodig heeft, en dat een letterkundige veel boeken moet hebben die juist vaak helemaal niet zo duur zijn om een plank te vullen met het mooiste dat er in het Nederlands is geschreven, dan zijn uitgevers zeker geïnteresseerd, dan verschijnen er pocketreeksen met heel de canon…
Natuurlijk weet ik dat ik het allemaal te florissant voorstel. Niet voor niets heeft Prometheus de Brandaan, Beatrijs en al die andere titels uit de markt genomen, is Athenaeum - Polak & Van Gennep gestopt met de Griffioenreeks, is de Deltareeks een te vroege dood gestorven, is de Alfareeks van AUP in een sluimertoestand geraakt. En toch weiger ik dit zonder meer normaal te vinden. In een tijd waarin het woord canon op ieders lippen bestorven ligt, moet de literaire canon geen fantoom zijn, maar een tastbare plank vol bedrukt papier. Je zou haast uitgever worden om het werk ter hand te nemen. Uitgevers: kom met plannen! Minister: wees niet krenterig! Studenten: maak kennis met de canon! Lezers, cultuurdragers: ook Vondel en de Reinaert zijn klassiek (en horen op de plank naast de misschien nauwelijks gelezen Dante, Cervantes en Homerus).
Misschien kan ik over een paar jaar met iets meer plezier de leeslijst voor de nieuwe eerstejaars samenstellen.

woensdag 23 mei 2007

Nieuwsgierigheidsgedreven

Bij ons in de faculteit zijn weer plannen bedacht voor een herziening van de structuur. En ook al geloof ik niet zo in structuurveranderingen - het gaat veel meer om goede mensen dan om goede structuren - in dit geval zie ik er wel wat in. Er komen minder bestuurders, minder baasjes dus, en dus winnen het onderzoek en het onderwijs. Zou je denken. En zo is het ook bedoeld. Maar pakt het ook zo uit? Ik hoorde al dat er plannen zijn de regelneven die zorgen dat het onderwijs goed verloopt, dat mensen die les moeten geven dat ook gewoon kunnen doen, en die nu ‘coördinator’ heten, straks misschien wel ‘opleidingsdirecteur’ gaan heten. Mijn haren gingen overeind staan, vooral omdat ik zelf ook zo’n coördinator ben. Ik directeur? Waarom juist die term zo’n weerzien wekte, begreep ik pas goed toen ik vanmiddag de ‘Jaarrede’ las die Frits van Oostrom afgelopen week heeft gehouden als president van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Daarin heeft hij het over de academische wereld en de vergiftigende werking van het marktdenken. De terminologie van de markt rukt op en infecteert ons gedrag: ‘terminologie [wordt] gemakkelijk tot filosofie. Want wie directeur wordt gaat zich ernaar gedragen, en dat wil zeggen directieven uitdenken, en controleren of ze worden nageleefd.’ Dat was precies wat bij mij die weerzin opriep toen ik hoorde over ‘opleidingsdirecteuren’ die eigenlijk niet meer moeten zijn dan de mensen die het hun collega’s wat makkelijker maken om bevlogen les te geven en goed onderzoek te doen. De coördinator is een dienaar, geen directeur.
Een verandering van structuur is goed als het een versimpeling is. Als er minder top komt en meer werkvloer. Als wetenschappers meer hun nieuwsgierigheid kunnen volgen en niet gedwongen worden een gat in de markt te vinden. Van Oostrom laat met tal van voorbeelden zien waarom de universiteit ‘nieuwsgierigheidgedreven’ moet zijn en niet in de eerste plaats de markt moet volgen. Hij houdt een pleidooi voor de ziel in de academie, voor de vorming van studenten, voor de vrijheid van onderzoek. Ik denk dat die verandering waar ik in mijn faculteit mee te maken krijg (en waar ik ook zelf mee vorm aan geef) meer ruimte kan geven: voor bezieling, voor bevlogenheid, voor nieuwsgierigheid. Maar helemaal zeker ben ik niet. Daarom moet iedereen eerst die Jaarrede maar eens lezen.

zondag 1 april 2007

Berlijn

Morgen op weg naar Berlijn en overmorgen aan het werk in de Staatbibliothek Preußischer Kulturbesitz. Niets is leuker dan op het web zoeken naar gedigitaliseerde handschriften en oude drukken (Gruuthuse, uiteraard, maar ook de Historiebijbel in München, en het Dyckse handschrift - met daarin Maerlants Naturen Bloeme en de Reinaert - te Münster). Maar nog leuker dan handschriften bekijken op het beeldscherm is handschriften bekijken in het echt: met het Berlijns Liederenhandschrift op tafel, met de Marienlieder van Bruder Hans in je handen, met een mooi Nederrijns getijdenboek. Perkament ruiken, echt kunnen zien hoe een boek is gebonden, voelen wat de kopiist kan hebben gevoeld. In mijn dagelijkse drukte vertel ik honderduit over oude boeken, teksten van 600 jaar geleden, maar zie ik die boeken veel te weinig zelf. Daarom is het goed weer een paar dagen tussen dat oude spul te zitten, ver van de wereld, middenin Berlijn.

donderdag 8 maart 2007

Into Francesco

Vandaag bijna de hele dag met Francesco in de weer geweest. Francesco Petrarca om precies te zijn. Morgen moet ik weer aan de bak: college inleiding literatuurwetenschap voor ruim 150 studenten, en deze week staat de Renaissance op het programma. En omdat in zo’n inleiding niet alles aan bod kan komen - geen Ronsard, Shakespeare, Huygens, Ariosto - heb ik maar voor Petrarca gekozen, Francesco Petrarca. Leuke bijkomstigheid is dat Petrarca mijn top-zoveel-van-allertijden aanvoert. Niet elke dag - soms vind ik Gruwez ontroerender, Ter Balkt meeslepender, Gruuthuse spannender - maar bij Petrarca kom ik wel vaak terug. Zoiets als een ijkpunt zou je hem kunnen noemen. Zijn werk bevalt me ook beter dan het werk van Dante (waaraan ik afgelopen week de hele middeleeuwen heb opgehangen). Dante is nadrukkelijker, meer geposeerd en daardoor afstandelijk, maar ondertussen wel briljant en meeslepend. Petrarca is kwetsbaarder, persoonlijker. Zelf schreef hij meer dan eens over het gesprek dat hij met dode schrijvers voerde: met hen kon hij, door te lezen en schrijven, gesprekken voeren alsof ze heel nabij waren. Die nabijheid voel ik bij het lezen in Petrarca veel sterker dan bij Dante.
Uiteraard heb ik heel wat Petrarca in de kast en als ik thuis aan zo’n college werk ligt de inhoud van meer dan een boekenplank om me heen op het bureau en op de grond. Maar ik heb natuurlijk niet alles. Bovendien wil je in een college mooie plaatjes gebruiken, wil je soms snel dat immense werk doorzoeken. En dan biedt het web weer uitkomst: mooie sites met een globaal overzicht van leven en werk (vergeet daarbij alle wiki’s niet), een imposante amerikaanse site met afbeeldingen uit tientallen Petrarca-handschiften, en ook het heerlijke boek van Ypes over Petrarca in de Nederlandse literatuur (daar heeft de onnavolgbare dbnl voor gezorgd).
Naast die op bureau en vloer uitgestalde boekenplank - die inmiddels weer keurig terug in het gelid is geplaatst, omdat ik vanavond eens de behoefte had om de chaos om me heen te bedwingen - had ik nog drie of vier extra planken tot mijn beschikking. Eén dag alles uit de kast om me geheel in Petrarca onder te dompelen. Morgen om kwart voor elf college en daarna weer met de dagelijkse dingen aan de slag: drie vergaderingen, het stategisch plan van de universiteit lezen, werken aan de minorgids: Fontana di dolore … per cui tanto si piange et si sospira.

dinsdag 20 februari 2007

Het digitale luilekkerland

Al weken staat er een bericht in de wacht met de titel: ‘Het digitale luilekkerland’. En waarom? Omdat ik me steeds meer realiseer dat we ‘dans le meilleur des mondes’ (Voltaire, Candide) leven: je hoeft geen stap buiten de deur te zetten om de prachtigste boeken op je bureau te krijgen, of beter: op je beeldscherm. Binnenkort het volledige Gruuthuse-handschrift (daarover schrijf ik later nog wel wat) maar nu al verschillende exemplaren van de Gutenberg Bijbel, het oogverblindende Manesse Handschrift, blinkende getijdenboeken. Maar dat het er nog steeds niet van gekomen is dat bericht de wereld in te slingeren heeft te maken met alles wat ik telkens weer ontdek als ik even over het web rondzwerf. De komende tijd zal ik er nog heel wat woorden aan vuilmaken. Maar nu moet het er dan toch maar van komen, want vanavond kwam ik de perfecte invulling tegen voor een bericht dat de titel heeft dat hier boven staat. De Stadsbibliotheek van Antwerpen, een heerlijke plek om te werken en, zoals het hoort bij een bibliotheek, in het hartje van de stad zodat je in de middagpauze een fatsoenlijke hap kunt eten, heeft een paar boekjes digitaal voor ons klaargelegd. Het eerste boekje dat klaarstaat om door te bladeren heet Verhael met den Almanach van het Luylecker-landt, daer men de kost crijcht sonder wercken. Het is maar klein, en bevat maar een paar bladzijden, maar is volop de moeite waard. Het roept visioenen op van een wereld waarin het niet op kan: een wereld waarin je aan de kost komt zonder te werken (en wie daarover meer wil weten: lees het overdadige en aanstekelijke Dromen van Cocagne van Herman Pleij).
Internet is zo’n Luylecker-land, vol oude boeken die zomaar gratis en voor niks op mijn beeldscherm verschijnen. Dat berichtje, dat al weken klaarstaat, heb ik helemaal geskipt. Alleen de titel is overgebleven. Alles wat ik wilde schrijven komt later wel. Eerst maar eens bladeren in die paar mooie boekjes van de Stadbibliotheek in Antwerpen. Later zien we wel verder.

vrijdag 16 februari 2007

Toe-eigening

Het Gruuthuse-handschrift ligt nu te pronken in Den Haag. Wat onwennig in die rare omgeving en voor het eerst in het buitenland (althans voor zover ik kon nagaan: het is meer dan eens tentoongesteld, maar altijd binnen de grenzen van het tegenwoordige België). In Brussel zijn ze teleurgesteld, en terecht. Als kunst tot koopwaar wordt, stijgen de prijzen tot hoogten die weinig meer te maken hebben met de reële waarde. De eigenaar valt niets te verwijten. En de KB in Den Haag ook niet, want als die het niet had aangeschaft zou er elders in de wereld wel fors voor betaald zijn. De markt doet zijn werk en dan gaat het zo.
Ondertussen is het handschrift niet alleen aangeschaft door de Haagse KB - de fysieke toe-eigening - het wordt ook geplaatst binnen een nieuw kader: de geestelijke toe-eigening. Op de website van de bibliotheek wordt het als onbetwistbaar hoogtepunt van de Nederlandse cultuur getypeerd. Je krijgt sterk de indruk dat de schrijver van deze tekst daarbij toch vooral aan het huidige Nederland heeft gedacht. In elk geval wordt nergens de herkomst uit Vlaanderen vermeld. Een ander staaltje van toe-eigening zien we in de woorden van de bibliothecaris, Wim van Drimmelen, die de liederen, volstrekt misplaatst ‘de musical van de middeleeuwen’ noemt. Alsof eenentwingste-eeuwers alleen nog in termen van hedendaagse populaire cultuur benaderd kunnen worden. De Gruuthuse-teksten behoren bij uitstek tot de elite-cultuur en de dichter houden er uitermate exclusieve opvattingen op na. Musical? Kom nou. Of zou de directeur op deze manier het aankoopbedrag bij elkaar gepraat hebben? Een van de fondsen die heeft bijgedragen is de Van den Ende-foundation…
Ann Kelders van de KB te Brussel noemt het onverantwoord om zoveel geld te besteden aan de aanschaf van een middeleeuws handschrift. Misschien heeft ze wel gelijk, vooral omdat het vaak veel moeilijker is om dergelijke middelen bij elkaar te krijgen wanneer het gaat om het onderzoek naar de teksten. Een paar jaar geleden lukte het niet om een half miljoen te verkrijgen voor het werk aan de editie van het handschrift, nu is er klaarblijkelijk een veelvoud beschikbaar voor de aanschaf van het boek. Als cultuurfondsen alleen bereid zijn voor dergelijk spectakelaankopen geld te fourneren is het bedrag inderdaad onverantwoord. Maar als ze ondertussen evenzeer willen bijdragen voor het minder opvallende werk: de studie van teksten, het onderhoud van minder spectaculaire collecties, dan is er wat mij betreft niet zoveel mis met deze uitgave. Want hoe je het ook wendt of keert: geld drukt op de meest herkenbare manier de waarde uit van waar wij ons mee bezighouden. Dat een middeleeuws handschrift zo belangrijk is dat er miljoenen voor betaald worden, brengt mijn vak - de studie van oude teksten - ineens volop in het nieuws. En dat is mooi meegenomen.

woensdag 14 februari 2007

Nieuws! Gruuthuse-handschrift in KB

Vanavond, op het feest van de heilige Valentijn, even voor tienen weet Teletekst te melden dat de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag het Gruuthuse-handschrift heeft aangekocht. Het is veruit het belangrijkste Middelnederlandse handschrift dat nog in privé-bezit was. Alleen al om die reden is de aankoop door de KB in Den Haag groot nieuws. Voor mij geldt dat zeker, want al in de jaren tachtig, toen ik nog in Groningen studeerde, hield ik me bezig met de teksten uit dit handschrift: het Egidiuslied, het Kerelslied, Aloeette voghel clein. Ik vertaalde gedichten uit dit handschrift (in het boekje Is Brugge groot?), maar vooral: het handschrift hielp me aan een onderwerp voor mijn proefschrift. Het bevat berijmde gebeden, een nogal marginaal tekstgenre, en met dergelijke teksten heb ik me jaren beziggehouden. Frits van Oostrom refereert daar treffend aan in Stemmen op schrift wanneer hij schrijft over ‘jonge onderzoekers die de creatiefste jaren van hun leven willen wijden aan een proefschrift over zoiets abstruus als berijmde gebeden in het Middelnederlands’. Het is in die jaren een beetje mijn handschrift geworden en er kan niets over geschreven worden of ik wil het lezen, er kan niets over gezegd worden of ik permitteer me er zeker zoveel van te weten. Ik heb er over geschreven, lezingen gehouden, er lang en vaak in gestudeerd en er met mijn beste collega’s urenlang over gedebatteerd. Het is een monument van de Nederlandse literatuur en zonder meer een prachtverzameling: mooie teksten, fascinerend door alle vragen die ze oproepen, volstrekt uniek door de grote collectie liederen mét muzieknotatie. Het is een handschrift waarover felle discussie zijn gevoerd, dat centraal stond in een van de heftigste controverses die de studie van de Middelnederlandse literatuur heeft gekend en die gevoerd werd naar aanleiding van de uitgave, ruim veertig jaar geleden, door K.H. Heeroma. Van Oostrom schreef er een prachtig artikel over: ‘Heeroma, “Gruuthuse” en de grenzen van het vak.

Groot nieuws, kortom, dat dit handschrift in de KB van Den Haag terechtkomt, maar meteen ook nogal verbazingwekkend. Het Gruuthuse-handschrift is rond 1400 geschreven in Brugge door schrijvers die tot de opkomende burgerij behoorden. Hun teksten en hun levens laten zien hoe ze zelfverzekerd deelnamen aan het culturele en maatschappelijke leven van de wereldstad die Brugge was, hun teksten verwijzen voortdurend naar Brugse situaties en gebeurtenissen, en ze maken duidelijk hoe de schrijvers een positie innemen ten opzichte van de dominante Franse literatuur. En dit handschrift, dat door de klassieke teksten die het bevat een belangrijke rol heeft gespeeld bij processen van identiteitsvorming, verdwijnt na meer dan zeshonderd jaar definitief uit de omgeving van Brugge. Het is alsof Rembrandts portret van Jan Six, dat sinds de zeventiende eeuw in het huis van een Amsterdamse familie aan de muur hangt, zonder slag of stoot door het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten wordt aangekocht. Nationaal erfgoed van dit kaliber mag het land toch niet uit, zou je denken. Gelukkig blijft het binnen het taalgebied waar het thuishoort. Gelukkig verdwijnt het niet naar een rijke Amerikaanse collectie - wat gezien het musicologische belang van de codex niet denkbeeldig zou zijn. Het komt nu echt beschikbaar voor onderzoekers, en juist in Den Haag wordt er door Herman Brinkman en Ike de Loos aan het Huygens Instituut gewerkt aan een nieuwe uitgave van de teksten. Zo beschouwd is Den Haag de best denkbare laatste rustplaats voor het handschrift.

Binnenkort is het digitaal voor iedereen te bekijken. Misschien zal dat tegenvallen. Erg spectaculair is het handschrift namelijk niet: geen plaatjes, geen rijke versiering, zelfs het schrift is hier en daar nogal slordig. En op de eerste bladzijden zijn volop verbeteringen aangebracht. Maar wie goed kijkt en leest kan veel ontdekken. En ziet een handschrift dat waarschijnlijk bedoeld was voor de directe kring rond de dichters. Misschien hebben een of meer van die dichters hier en daar hun sporen in het boek nagelaten. Er staan kleine markeringen in, er zijn hier en daar teksten toegevoegd, er zijn, als gezegd, verbeteringen aangebracht. Waarschijnlijk zijn er maar weinig bronnen uit onze middeleeuwse literatuur die ons zo dicht bij de dichters zelf brengen. Jan van Hulst en Jan Moritoen, van wie er teksten in dit handschrift staan, kunnen het boek zelf in handen hebben gehad. We zien in dit boek precies was zij gezien kunnen hebben. Ik realiseerde me dat sterk toen ik meer dan tien jaar geleden in Koolkerke, vlak bij Brugge, de codex in handen had. Ernest van Caloen, de stokoude baron wiens bezit het toen nog was, keek toe hoe ik me over het boek boog en viel toen in slaap. Twee uur lang heb ik ongestoord en in de grootst denkbare concentratie gelezen, precies zoals de personages doen in het mooie Eerste gedicht uit dit handschrift. Dichterbij de middeleeuwen heb ik me nooit gevoeld.