vrijdag 27 maart 2020

Pavanen tussen de beesten

Mijn’ huijsingh tot Beeckberghen


Daer achtien Peerden staen en byten dagh en nacht
In ’t hoy, of Peerd in Peerd: daer deser beesten wacht
Met Rossen en met slaen noch meer tiert dan de beesten:
Daer een’ keel onder loeijt, als d’onderaerdsche Geesten,
Van een verhongert Kalf; daer kinders drij of vier
Of in of om de wiegh en om een’ roockend vier,
In ’t midden van een’ Schuer (men weet'er van geen’ Schouwen)
Een luijsighe Musijck van halve toonen houwen;
Daer een’ Catt onder meewt, daer een Haen onder kraeijt,
Daer ’t door de daken druijpt, daer ’t door de wanden waeijt,
Daer twee drij Heeren staegh op vijf sess knechten kijven;
Daer ’t Boeren hofgesinn met meissens en met wijven
Met Klomp en Boter-keern en met een’ vuijle pann
All doet wat ijemands haer te berghen setten kan,
En all wat Noah self kost van syn’ Arck vermanen,
Daer maeckten ick dit Dicht, en drij of vier Pavanen.

Dieren 25. Octob.


"en drij of vier Pavanen". Dit zijn de slotwoorden van een gedicht dat me heel dierbaar is en dat geschreven is door de dichter bij wie ik altijd weer terugkom: Constantijn Huygens, die zijn kunstenaarschap zag als tijdverdrijf in zijn drukke bestaan als diplomaat, als verlichting in tijden van hectiek. Huygens reisde veel, op diplomatieke missies door heel Europa en tijdens militaire expedities in het gevolg van de stadhouder, Frederik Hendrik.
Na de dood van Frederik Hendrik in 1647 trad Huygens in dienst van stadhouder Willem II. In de eerste jaren na 1647 verbleef Huygens veel in en rond Den Haag, maar in 1650 was hij weer vaak op reis, meestal in het gevolg van Willem II.
In oktober trok hij met de stadhouder naar Arnhem, Zutphen en Dieren. Willem werd ziek tijdens deze reis en op 28 oktober werd hij van Dieren naar Den Haag overgebracht. Huygens volgde enkele dagen later. Op 6 november overleed de jonge vorst op 24-jarige leeftijd. In zijn dagboek schreef Huygens: 'Miserere populi hujus et mei, o Magne Deus' (Heb genade met zijn volk en met mij, o Machtige God).


De zoon van de dichter, Constantijn Huygens jr. (1628 - 1697), bezocht Beekbergen in 1675 en maakte er op 31 december een tekening van het dorp dat zijn vader 25 jaar eerder bezocht.
The J. Paul Getty Museum, Los Angeles
Een paar dagen voor zijn vertrek uit Dieren mijmerde Huygens over zijn verblijf te Beekbergen, vermoedelijk een paar dagen eerder. "Mijn’ huijsingh tot Beeckberghen" zal het tijdelijke onderdak zijn geweest dat hij daar vond. Wat we ons bij de lokatie moeten voorstellen wordt duidelijk uit het gedicht: Huygens situeert het in een schuur waar dieren rondscharrelen en kabaal maken, waar de bewoners temidden van de dieren verblijven, waar middenin de ruimte een vuur brandt (men is er niet bekend met een schouw) en waar de kinderen een 'luijsighe musijck' voortbrengen. Het metrum in de tweede helft van het gedicht wordt meer staccato waarmee nog wordt onderstreept dat we hier niet te maken hebben met een boerenland-idylle, maar met een pandemonium dat reminiscenties oproept aan de wereld van voor de zondvloed.

Huygens schreef een anti-pastoraal gedicht: de wereld op het land is niet lieflijk maar onbeschaafd en luidruchtig. Maar hij, de dichter en componist uit liefhebberij die streefde naar evenwicht en standvastigheid, kan zelfs daar dichten en componeren. Hij schreef er drie of vier pavannes (plechtige dansen) en het gedicht dat de lezer voor zich heeft ("dit Dicht"). Zoals vaker schrijft Huygens over zijn eigen dichterschap, dat temidden van een druk leven voor afleiding zorgt. Temidden van een wereld waarin de haren ons te berge rijzen, schept de poëzie en de muziek wat afleiding. Dat is de betekenis van kunst volgens Huygens in dit ontroerende en geraffineerde gedicht.