maandag 17 november 2025

Sotte amoureusheit

Het is het bijzonderste stel in het werk van Anthonis de Roovere: Pantken en Pampoeseken, de twee geliefden die centraal staan in de Sotte amoureusheit, een gedicht waarin de zotheid en de liefde samengaan. Die 'genre-aanduiding' kende De Roovere vermoedelijk uit Franse voorbeelden. Zo is er een 'sotte amoureuse' uit Amiens, te vinden in een Art de rhetorique, een tekst over de kunst van het dichten, voorzien van talrijke voorbeelden.

Boerenpaar. Meester van het Amsterdamse Kabinet, 1470-1475. Collectie Rijkmuseum Amsterdam.


In De Rooveres gedicht is Pantken, de man, aan het woord: 'Ick heete Pantken, mijn lief Pampoeseken'. De namen moeten in de vijftiende eeuw, net als nu, meteen de suggestie hebben gewekt dat het hier niet om een doorsnee liefdespaar gaat. Willem Wilmink, die het bespreekt in Mijn Middeleeuwen uit 1998, vertaalt dat eerste vers met 'Mijn naam is Pandje, mijn lief heet Poezenwind', twee grappige namen, terwijl J.J. Mak in zijn uitgave van de gedichten de namen van een korte toelichting voorziet waaruit blijkt dat hij zich er niet goed raad mee weet: 'zelfbedachte namen?'. Naast het schrijven aan de hoofdstukken van een boek, lees ik deze weken alle gedichten van De Roovere nog eens aandachtig door, en ik bleef meteen haken aan dat eerste vers. Zijn het echt zomaar grappige namen? Waarom koos Anthonis juist deze woorden?

Pantken is het verkleinwoord van 'pant', een woord dat heel wat betekenissen heeft. We kennen het als naam voor een gebouw, als deel van de woorden onderpand en verpanding, waar het slaat op bezit dat je aan een ander beschikbaar stelt in ruil voor een (vaak financiĆ«le) tegenprestatie. En in het Middelnederlands Woordenboek (MNW) heeft het ook de daarvan afgeleide betekenis 'schat', gebruikt voor een beminde. Zou dat hier niet meeklinken? En wekt het dan niet meteen een milde glimlach als de verteller van dit gedicht zich voorstelt als 'Ik heet Schatje'? En zijn geliefde dan? Is Pampoeseken zomaar een naam, waarin het woord 'poes' doorklinkt, zoals Wilmink suggereert? Ook hier biedt het woordenboek een reikende hand, maar in dit geval het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Daar staat bij het lemma 'Papoesje' het volgende: PAMPOESJE —, znw. vr., mv. -s. Uit perzisch papoesj. Het gaat hier om een pantoffel met oosterse herkomst. Het roept meteen de internationale markt van Brugge op, waar goederen uit alle windstreken te koop waren. En die pampoesjes waren misschien net iets te sjiek voor het stel dat De Roovere in dit gedicht neerzet, maar ze dragen wel bij aan het ontregelende en daarmee komische karakter van dit gedicht. En nu ben ik pas in vers 1.

De Sotte amoureusheit is tegenwoordig een heel geliefd gedicht dat in geen bloemlezing ontbreekt. Gerrit Kalff dacht er anders over en spreekt in Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde in de 16de eeuw (1889) over 'de schildering van een paar walgelijke gelieven', waaraan hij toevoegt: 'Kieschen smaek kan men trouwens niet verwachten' bij deze schrijver. G.C. van 't Hoog reageert daarop: 'Ik kan niet anders dan Kalff verbaasd aanzien' en hij maakt treffend duidelijk hoe scherp en grappig het gedicht is, en dat het heel verwant is met vergelijkbare voorstellingen, zowel in de literatuur als in de beeldende kunst. Mij deed het meteen denken aan de boerenparen van de Meester van het Amsterdamse Kabinet rond 1470, precies in de jaren waarin Anthonis zijn gedicht schreef dat begint met de woorden 'Ik heet Schatje, mijn lief Pantoffeltje'.

Morgen schrijf ik verder, en ga ik opnieuw een gedicht te lijf. En ook dan is het weer de vraag of ik verder kom dan het eerste vers.

Geen opmerkingen: