vrijdag 14 augustus 2020

Gelderse tweeëntwintigstedentocht: Tiel, 29 juni

Tiel was voor mij de stad van Flipje, de stad die in het voorjaar omringd was door boomgaarden in bloei. Tiel was hoofdstad van de Betuwe, maar het was meer beeld dan werkelijkheid. Of ik er ooit geweest ben voor ik verhuisde naar Gelderland, weet ik niet. De laatste jaren vulde het beeld van Tiel zich steeds meer in, en op 21 maart van dit jaar zou daar zonder twijfel een dimensie bij zijn gekomen tijdens het symposium over de Betuwe in oorlogstijd. Het was een van de eerste activiteiten in mijn agenda waar half maart een streep door ging. Hopelijk gaat het volgend jaar alsnog door. Het relatief onbekende verhaal over de Betuwe in de oorlog is er belangrijk genoeg voor.

Maartenskerk Tiel, April 1952. Foto: G.Th Delemarre. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed

Tiel is zwaargehavend uit de Tweede Wereldoorlog gekomen. In de laatste oorlogswinter, toen het front stil was komen te liggen door het rivierenland en in Limburg werd Tiel, waar Duitse troepen zich hadden samengetrokken, hevig beschoten door de geallieerden. De meeste bewoners waren geëvacueerd, de Betuwe was geïnundeerd. Hooguit vier huizen waren ongeschonden. ‘De aanblik van de stad is troosteloos’, schreef Tielenaar Gerrit Bouwhuis in zijn dagboek.

Ook de trotse middeleeuwse gebouwen die de stad rijk was, waren verwoest. Van de Sint Maartenskerk was weinig meer over, en de gotische Caeciliakapel, restant van wat eens een omvangrijk klooster was, zag er bouwvallig uit. Wat er nu nog van middeleeuws Tiel over is, bestaat grotendeels uit reconstructies van na de Oorlog.


Maar al mankeert het aan gebouwen, middeleeuws verleden heeft Tiel genoeg: als stad moet het al zijn ontstaan in de negende eeuw. Het is daarmee een van de oudste steden van Nederland. Al vroeg ontwikkelde de stad zich als belangrijke handelsstad: de neergang van Dorestad rond 850 leidde de bloeiperiode van Tiel in. Vanaf 892 verkreeg de stad tolrecht. Dit luidde eeuwen van grote economische bloei in. De stad was de voornaamste handelsstad in het rivierengebied en al in de dertiende maakte het deel uit van het Hanzenetwerk.

Komend uit Zaltbommel naderde ik Tiel over de Waaldijk. Door smalle straten probeerde ik mijn weg door het centrum te vinden. De herinneringen aan de tijd van het hertogdom lijken zorgvuldig verborgen. Maar in mijn hoofd klonken de woorden van een Tielenaar die in het midden van de vijftiende eeuw een omvangrijke tekst heeft neergepend: het Chronicon Tielense, ofwel de Tielse Kroniek. De Tielse kroniek is het laatste deel van een omvangrijke wereldkroniek, geschreven in het Latijn. De anonieme auteur schreef het werk in het midden van de vijftiende eeuw. Via zijn woorden krijgen we een fascinerend beeld van de leefwereld van een geletterde bewoner van de stad. Zijn kroniek is fenomenaal door het uitvoerige en soms heel persoonlijke karakter ervan. 

Pagina uit het Chronicon Tielense. Tiel, RAR, OAT Inv nr 1870

In 1425 woonde hij, pasgetrouwd, in Tiel, en trof het lot hem zwaar. Bij een grote stadsbrand op 3 oktober van dat jaar ging de graanvoorraad die hij had aangelegd verloren en ging bovendien zijn pas gebouwde huis in vlammen op. Hij had niets meer aan aardse goederen overgehouden, staat er in zijn kroniek. ‘Maar omdat hij nog jong was’, zo schrijft hij over zichzelf, ‘was hij toen minder beklagenswaardig dan wanneer hem een dergelijk lot was overkomen in de tijd waarin hij dit boek schreef, te weten in het jaar 1450.’

De kroniekschrijver verhaalt over gebeurtenissen in de directe omgeving, maar ook over de wat ruimere omgeving: de bloedige opvolgingsoorlog in Gelre krijgt volop zijn aandacht, gebeurtenissen in Holland, Utrecht en Brabant, maar ook natuurrampen die elders in Europa plaatsvonden. Militaire en politieke gebeurtenissen, kerkelijke zaken en ‘vreemde verhalen’: ze komen allemaal aan bod. Zo schrijft hij over een jongen in Tiel die aan de vallende ziekte leed en krankzinnig werd. In 1420 liep hij door de stad en riep: ‘Wee gij, inwoners van Tiel! Het oordeel des Heren is over U afgeroepen, omdat gij niet genoeg geboet hebt voor uw zonden.’ Zijn onheilsprofetie boezemde angst en. Enkele maanden later ging vrijwel de hele stad Tiel in vlammen op, vermeldt de kroniek.

De Maartenskerk krijgt volop aandacht. Kort na de brand, waarbij de kerk als door een wonder gespaard bleef, wordt de kerk toch ontmanteld en afgebroken om er een nieuwe kerk voor in de plaats te zetten. Zoals gebruikelijk in die tijd duurde de bouw jaren. In 1431 legde kerkmeester Dirk Adamsz. een nieuw fundament voor de toren, maar omdat het onvoldoende stevig bleek moest de toren al weer worden afgebroken voor deze gereed was. Jaren later, in 1440, wordt er opnieuw aan de kerk gebouwd. Het leggen van nieuwe fundamenten, de kwaliteit van de grondlaag, het metselen: de bouw van deze nieuwe toren wordt zo gedetailleerd beschreven dat de kroniekschrijver er op zijn neus bij moet hebben gestaan. Hij was in elk te spreken over het resultaat: ‘Dit stenen gedeelte van de toren [...] ziet er tamelijk kostbaar uit en mag er wezen.’

In 1440 moet de auteur in IJzendoorn hebben gewoond, niet ver oostelijk van Tiel. In die jaren, maar ook al eerder, schrijft hij regelmatig over de talrijke overstromingen die de Betuwe treffen. Eind december 1437 probeerden inwoners van IJzendoorn met man en macht de dijk te verstevigen die door ijsgang werd bedreigd. Ook de schrijver is aanwezig: ‘hij stond bijna de gehele dag en nacht tot aan zijn knieën in het water te zwoegen met laarzen aan. Zijn kleren waren bevroren.’

Ook in januari 1438 stond het water weer extreem hoog. De schrijver vertelt meeslepend over een man die het vege lijf wist te redden door in een wilg te klimmen als de boot waarin hij samen met anderen zit omslaat en met de stroom wordt meegevoerd. ‘Dit alles zag de schrijver van dit boek’, staat er en hij weet te melden dat de man in de wilg de volgende dag gered wordt. Zijn aanwezigheid bij de bedreigde dijken en de reddingsoperaties valt trouwens niet bij iedereen in goede aarde. Nadat hij vertelt dat hij de werkzaamheden met eigen ogen gezien heeft, vervolgt hij: ‘De anderen stuurden hem echter weg en voegde hem toe dat hij op de boot niet van nut kon zijn en maar moest vertrekken om op zijn penneveren te letten.’ Voor een embedded journalist was bij deze watersnood geen plaats.

De Tielse kroniek, die tegenwoordig weer, na jarenlange afwezigheid, in het Tielse archief bewaard wordt, biedt een levendig beeld van een wereld die ver achter ons ligt. Er al zijn er in Tiel weinig stenen resten uit de tijd van het hertogdom over, verhalen zijn er wel: uit de pen van een man van wie de naam onbekend is, maar over wie we wél weten dat hij soms tot zijn middel in het water stond om te helpen bij het verstevigen van een dijk.

Tiel, gezien vanaf de Waal, met links het nieuwe cultuurcentrum Zinder en rechts de toren van de Maartenskerk.

Vanuit Tiel ging ik verder aan de overzijde van de Waal. Ik nam het veer naar Wamel, voor het eerst met een mondkapje op. En omkijkend zag ik de Waalkade, de toren van de Maartenskerk en Zinder, het glimmende cultuurcentrum uit 2017. 


De Tielse kroniek is toegankelijk in een vertaling: De Tielse kroniek. Een geschiedenis van de Lage Landen van de Volksverhuizingen tot het midden van de vijftiende eeuw, met een vervolg over de jaren 1552-1566. Ingeleid en vertaald door Jan Kuys, Leontien de Leeuw, Valentijn Paquay & Remi van Schaik. Amsterdam: Verloren 1983.


Het handschrift van het Chronicon is online beschikbaar via de website van het Regionaal Archief Rivierenland: https://hdl.handle.net/21.12108/698DE7D284774948A7B62D44B2AC6E2C

Geen opmerkingen: