vrijdag 28 augustus 2020

Gelderse tweeëntwintigstedentocht: Doesburg, 12 juli

Als ik aan Doesburg denk, denk ik aan een liedje, of eigenlijk aan een dienstmeid die een liedje over de liefde zong ergens op een binnenplaats of in een tuin. Maar toen ik op 12 juli de stad aan de IJssel binnenreed, was dat liedje nergens te horen en kwam ik geen spoor tegen dat herinnert aan een van de treffendste anekdotes uit de geschiedenis van het Nederlandse lied.

Nee, wie Doesburg binnenkomt, wordt ontvangen in een levendige, piekfijn gerestaureerde historische stad, een Hanzestad. Meer nog dan Zutphen presenteert Doesburg zich als Hanzestad. Wie de website van de gemeente bekijkt of die van de VVV Doesburg leest overal de vaste combinatie ‘Hanzestad Doesburg’. Toch was het niet de belangrijkste Hanzestad aan de IJssel of in Gelre. Bovendien is er over Doesburg in de late middeleeuwen, de tijd van de Hanze, veel meer te vertellen. Over dat liedje bij voorbeeld.

De Maartenskerk van Doesburg vanaf de overzijde van de IJssel

Doesburg had in de tijd van het Hertogdom minder dan 2000 inwoners, maar was in het kwartier van Zutphen de tweede stad, omvangrijker en ook rijker dan Doetinchem, Groenlo en Lochem. Naast al die handelaren die de stad bevolkten, was het ook een stad vol religieuzen. Er waren verschillende kloosters waarover we bovendien wel een en ander weten. Van het gasthuis, eveneens een religieuze instelling, zijn niet alleen de kapel en enkele gebouwen bewaard, maar ook twee gasthuisboeken die een mooi inkijkje geven in een zorginstelling uit het verleden.

Gasthuis


Het Arsenaal, waar nu een restaurant is gevestigd, had, zoals de naam al duidelijk maakt, lange tijd een militaire functie. Oorspronkelijk was het onderdeel van het Grote Convent, een tertiarissenklooster, ooit begonnen als Begijnhof. Het archief van dit klooster geeft een goed beeld van het leven in een vrouwengemeenschap in de late middeleeuwen. Door een min of mee toevallig bewaarde boekenlijst weten we ook wat de zusters lazen. Hun bibliotheek bestond rond 1580 uit 66 boeken. Veel daarvan zullen al meer dan een eeuw oud zijn geweest. De lijst bevat alles wat je in een vrouwenklooster verwacht: bijbels, gebedenboeken, heiligenlevens, de kloosterregel van Augustinus, preken, een missaal en als nummer 66 ‘dat boeck van der geestelik jacht’. Van al deze boeken is er geen enkele bewaard gebleven. Alleen al dit ene voorbeeld laat zien hoe dramatisch weinig er over is uit de middeleeuwen. En met dat weinige proberen we een beeld te krijgen van dat verre verleden. Des te verrassender zijn die heel gedetailleerde berichten die de mensen van toen soms heel dichtbij brengen.

In 1423 was Dirc van Herxen in Doesburg. Hij was een van de voormannen van de Moderne Devotie en rector van een Latijnse school in Zwolle. Waarschijnlijk verbleef hij in het fraterhuis, toen nog gevestigd in de Veerpoortstraat. Hij hoorde een meisje zingen, en wat zij zong was een ‘carmen vanum theutonicale’, een wereldlijk liedje in het Nederlands. Het was een aantrekkelijk liedje maar met een ongepaste inhoud. Een liedje over liefde zal het wel geweest zijn. Dirc was verontwaardigd en realiseerde zich dat de schooljongens dit lied makkelijk zouden overnemen. Hij schreef daarom een nieuwe vrome tekst op de melodie die zo prettig in het gehoor lag. Dat nieuwe lied, geschreven in het Latijn, was meteen een succes en op aandringen van de zusters en de meisjes, vertaalde pater Dirc het liedje in het Nederlands: ‘Mi lust te loven hoghentlijc / die reynicheit so pure’. Het frivole liedje dat het meisje zong is niet bewaard gebleven, het vrome liedje is tamelijk bekend geworden. De missie van Dirc van Herxen was geslaagd.

Hij bezorgde Doesburg een van de zeldzame liedjes uit die tijd waarvan we weten wie het geschreven heeft, waar het gemaakt is en zelfs hoe het geklonken heeft. De melodie is opgetekend in een handschrift uit de late vijftiende dat nu in Berlijn bewaard wordt.

Berlijn SBB-PK mgo 190. Op de rechterpagina het begin van 'Mi lust te loven'


1423 was niet alleen het jaar waarin dit aangename liedje klonk, het was ook een jaar vol rumoer. Op 25 juni overleed hertog Reinald IV bij Terlet, terwijl hij onderweg was van Hattem naar Rosendael. Gelre zat zonder hertog en omdat het huwelijk van Reinald met Maria kinderloos was gebleven, was er geen wettige erfgenaam. Het nieuws verspreidde zich razendsnel en binnen een halve dag bereikte het ook Doesburg. Er dreigde even een strijd om de opvolging en de stad nam meteen maatregelen. Maes Scriver, waarschijnlijk een aannemer, kreeg betaald ‘vor holt ende planken opten poirten do hertoch Reynalt sterff’: de poorten werden geblokkeerd door ze dicht te timmeren. De meeste steden wilden Arnold van Egmond als hun nieuwe hertog, maar de Duitse keizer gaf de voorkeur aan een andere kandidaat. Snel optreden leidde ertoe dat de steden aan het langste eind trokken. De stadsrekeningen van Doesburg, goed bewaard voor het eerste kwart van de vijftiende eeuw, laten zien wat er gebeurde.



Later in die zomer maakte de nieuwe hertog een rondgang langs zijn steden en hij deed ook Doesburg aan. Hij werd er feestelijk onthaald. Er was wijn in overvloed en hij kreeg vier zalmen als geschenk.

Doesburg is vol verhalen uit de tijd van het Hertogdom. Toch zijn ze vaak maar weinig bekend. De stadsrekeningen worden veel minder gebruikt dan ze verdienen en de archieven van al die kloosters wachten deels nog op onderzoek. En ik vraag me af hoe lang het geleden is dat dat mooie liedje er voor het laatst weerklonk. Misschien moet ik binnenkort weer eens terug, en dan op zoek in de Veerpoortstraat naar de plaats waar Dirc van Herxen zijn liedje schreef. En dan zingen: ‘Mi lust te loven hoghentlijc’.

 

 

Over het Grote Convent en de bibliotheek: Antheun Janse, ‘Het religieuze leven in het Grote convent te Doesburg’, Ons Geestelijk Erf 74 (2001), 84-104.

De passage over Dirc van Herxen en het liedje dat hij schreef staat in: A.M.J. van Buuren, ‘‘Soe wie dit liedtkyn sinct of leest’. De functie van de Laatmiddelnederlandse geestelijke lyriek’, in: F. Willaert e.a., Een zoet akkoord. Middeleeuwse lyriek in de Lage Landen. Amsterdam, 1992, 234-254 en 399-404. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen 7.

1 opmerking:

Hans van Meteren zei

Dank Johan, weer een mooi relaas.
Hans