Het klooster Mariënborn nabij Arnhem is bekend als de plaats waar kopiist Helmich die Lewe het gebedenboek van Maria van Gelre schreef. Hij voltooide zijn werk op 23 februari 1415. In datzelfde klooster bevond zich toen een handschrift met allerlei teksten in het Latijn en in de volkstaal: devote teksten, historische teksten zoals een dodenklacht op graaf Gwijde van Blois (+1396), een lofdicht op de Hollandse graaf Albrecht van Beieren (1358-1404) en twee lofdichten op de stad Middelburg. Temidden van deze teksten staan ook drie liedjes: een devoot loflied tot Jezus, een geestelijk drinklied en een liefdeslied. Loflied en liefdeslied zijn beide een virelai-ballade, een liedvorm bestaande uit drie strofen en een refrein, dat vaak al aan het begin wordt gezongen. Deze vorm vindt zijn oorsprong en grootste populariteit in het Nederrijngebied.
Het geestelijke drinklied is een contrafact: een lied dat geschreven is naar het voorbeeld en op de melodie van een bestaand lied. Het voorbeeld voor dit drinklied is een wereldlijk drinklied, afkomstig uit het Brugse Gruuthusehandschrift, met liederen die tussen 1390 en 1410 zijn geschreven. De liederen zijn alleen uit dit handschrift bekend en hebben buiten Brugge geen bekendheid gehad. Wel zijn er twee contrafacten en het liedje uit Mariënborn is daarvan veruit het vroegst. Het dateert uit dezelfde tijd als het Gruuthusehandschrift en moet dus heel snel de afstand tussen Brugge en Arnhem hebben overbrugd. Hoe dit heeft plaatsgevonden, is onzeker. Dick de Boer, die dertig jaar geleden over dit handschrift publiceerde, vermoedde dat Jan van Blois, oudere broer van Gwijde, mogelijk een rol heeft gespeeld. Jan van Blois speelde een rol in de Gelderse opvolgingsstrijd en trouwde in 1372 met Mechteld van Gelre. Maar Jan overleed al in 1382 toen er nog geen sprake was van dat Brugse drinklied.
Zoeken naar verbindingen tussen Brugge en Arnhem is op zichzelf niet zo moeilijk. Talrijke reizigers en handelaren deden op hun reizen beide steden aan. Maar is te verwachten dat zij een liedje meebrengen dat vervolgens in een klooster terechtkomt? Aan mogelijke connecties wil ik er twee toevoegen, en al zijn zij hypothetisch, het is de moeite waard mogelijkheden af te wegen. Beide beginnen bij de dichter van het lied, Jan van Hulst. Hij moet ergens tussen 1350 en 1370 in Brugge geboren zijn en in 1428 was hij nog in leven. Hij was dichter, theatermaker en organisator van festiviteiten en betrokken bij de oprichting van de eerste Brugse rederijkerskamer. Hij was een man van aanzien en er zijn goede redenen om aan te nemen dat hij lid was van de Fratres ad succurendum, een elitaire Brugse broederschap, waarvan ook Jean, de hertog van Berry lid was. Of Jan van Hulst en de hertog van Berry elkaar ooit ontmoet hebben, is onbekend en daarmee wordt ook de aantrekkelijke gedachte dat Jan van Hulst de gebroeders Van Lymborch ontmoet kan hebben wel erg hypothetisch. Het liedje zou een omweg via Frankrijk gemaakt kunnen hebben, om tijdens een van de regelmatige bezoeken van de Nijmeegse broers aan hun geboortestad in Gelre terecht te komen. Jan van Hulst is dichter in de buurt van Arnhem geweest. Op 6 januari 1423 bezocht Jan van Huls 's-Hertogenbosch samen met vier andere Bruggelingen. Ze werden ontvangen door de Illustre Lieve Vrouwe broederschap en werden onthaald op een maaltijd. Tijdens deze bijeenkomst ontvingen de Brugse gasten een onderscheiding die normaal gesproken alleen was weggelegd door leden van de Bossche broederschap. Jan van Hulst en zijn reisgenoten ontvingen een heel bijzonder eerbetoon. Was dit vanwege al langer bestaande contacten tussen de Bossche broederschap en de Brugse broederschap van de Droge Boom? Twee kanttekeningen zijn hier nodig: In januari 1423 was het handschrift met liedjes al voltooid (ook al zijn de liederen later toegevoegd) en 's-Hertogenbosch was nog geen Arnhem. Hoe een Brugs liedje dat alleen in de directe omgeving van Jan van Hulst bekend was, tamelijk snel terecht kwam in het Windesheimse klooster Mariënborn blijft een vraag die nauwelijks met zekerheid te beantwoorden is.
Het derde liedje uit Mariënborn is als enige van de drie voorzien van muzieknotatie. Het is een liefdesliedje, oorspronkelijk geschreven in het Latijn en meteen voorzien van een vertaling in de taal van de Nederrijn. Frank Willaert heeft het lastige liedje ontcijferd, vertaald en een plaats gegeven temidden van de rijke liedcultuur in het Nederrijngebied. Het lijkt pas gedicht te zijn toen het in dit boekje werd opgeschreven: een liefdeslied dat je eerder in een hoofse omgeving verwacht dan in een klooster. Maar dat klooster had nauwe contacten met het Gelderse hof en het lag bovendien maar acht kilometer van Rosendael, een van de geliefde residenties van hertog Reinald IV en hertogin Maria. Hertog en hertogin hadden steun geboden bij de bouw van Mariënborn en een van de kanunniken heeft jaren gespendeerd aan het schrijven van een gebedenboek voor hertogin Maria die van liederen moet hebben gehouden. Een zanger en luitspeler maakten deel uit van haar hofhouding. Geen liedje brengt ons dichter bij het hof dan juist dit minnelied, een virelai-ballade, een lied uit de streek. Het is bewaard met muzieknoten en het valt dus te beluisteren. Ita Hijmans van het ensemble Aventure heeft van de noten een de melodie gemaakt en Christopher Kale zingt het prachtig. Ruim twee jaar geleden was het te horen op de tentoonstelling Ik, Maria van Gelre en nu staat het online.