Op vrijdag 10 oktober kwamen auteurs van schrijversbiografieën naar Nijmegen voor de Dag van de biografie. Biografen van Hella Haasse, Jan Wolkers, Betje Wolff, Bernlef, Jacob Cats, Harry Mulisch, Anna Blaman, Nicolaas Beets, Jacob van Lennep, Hans Faverey, Hendrik Tollens, Willem Bilderdijk en nog heel wat anderen kwamen samen in Huize Heyendael. Ik mocht daar vertellen over Anthonis de Roovere, en dan vooral over de dilemma's bij het schrijven van een monografie over een schrijver over wie eigenlijk geen biografie te schrijven valt, simpelweg bij gebrek aan gegevens.
Hoe zeer mag je de schaarse aanwijzingen in de gedichten oprekken. Mag je, als er in een van de gedichten staat dat de ik op zijn werk in Oostende peinsde over een gedicht, aannemen dat hij daadwerkelijk in Oostende werkte? Of dat de grote aandacht voor bouwactiviteiten in zijn kroniek van Vlaanderen samenhangt met het gegeven dat hij metselaar was? Hoe ver kun je gaan in het bij elkaar brengen van gegevens uit het werk en de wereld waarin de dichter leefde? Een definitief antwoord heb ik niet, zoals ik dat ook niet had toen ik hierover op 25 november 2009 een lezing gaf in Leuven (gepubliceerd in Biografie Bulletin) getiteld: Dichter op de huid.
Wat er wel en niet kan, ga ik al schrijvend verkennen. Uiteraard ligt er al veel, heb ik talrijke notitieboekjes en bestanden met aantekeningen, lezingen, en heel wat publicaties waarop ik me kan baseren. En vandaag heb ik er een begin mee gemaakt. Hoofdstuk 3, voorlopige titel De heilige geest sij zijn verlichtere (naar een gedicht dat Jan Bortoen maakte na de dood van zijn vriend). Het gaat over de Brugse rederijkerskamer De Heilige Geest, opgericht volgens een legende op Goede Vrijdag 1428. Toen dertien mannen samen zaten in het huis van een van hen daalde een duif neer met in zijn poten een banderol met daarop 'Mijn werk is hemelic', wat zowel heimelijk als hemels betekent. En het gaat ook over de grote betekenis die rederijkers toekenden aan goddelijke inspiratie, wat te zien is in een bijzondere reeks van zeven gedichten die De Roovere geschreven moet hebben rond 1455, toen hij ongeveer 25 jaar oud was. Ze gaan over gevoelige en lastige theologische kwesties, en voor een van de gedichten was officiële goedkeuring nodig van Brugse theologen voor het publiek verspreid mocht worden. Het zou, maar dit terzijde, zijn beroemdste en meest verspreide gedicht worden. En in dit hoofdstuk gaat het ook over de rederijkerswedstrijd in 1459 die in de Westvlaamse stad Veurne plaatsvond tijdens de jaarlijkse ommegang. Een van de gedichten geschreven voor deze wedstrijd is bewaard gebleven en het zou zomaar van Brugse Anthonis kunnen zijn.
Terwijl ik de aantekeningen doornam, nog nadacht over de precieze opzet van het hoofdstuk, kwam ik een notitie tegen over een tragische brand in een koude januarinacht van 1529. In de Brugse Poortersloge woedde een felle brand. Het gebouw liep niet heel veel schade op, maar het archief van de Heilige Geestkamer ging verloren net als het portret van Anthonis de Roovere. Wat zou ik hebben geweten als dat archief er nog was, hoe zou mijn beeld van de dichter zijn bepaald door het verloren portret? Ik moet het doen met schaarse bronnen, met mooie gedichten en een rijke kroniek. 'Hij schreef heel goed, was een man van verdienste, voor de vrouwen hoffelijk en dienstbaar', wist zijn vriend Jan Bortoen, en hij gaat verder: 'Nu ligt hij in de gewijde aarde. En daarom spreek ik met recht dit woord: o dood, waarom heb je ons dit aangedaan.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten