Hoe begin je, vroeg iemand me begin van de week. en ik wilde vertellen wat ik de afgelopen weken gedaan heb: bijna drie weken geleden begon ik te schrijven aan een boek. Jarenlang onderzoek, meer dan twee meter hangmappen met aantekeningen, een uitgewerkte opzet in vijftien korte hoofdstukken. Alles lag klaar. Maar als je echt aan de slag gaat, blijkt het toch anders te gaan dan je bedacht had, heb je toch behoefte aan wat aanvullend onderzoek, besluit je alle gedichten nog weer eens grondig door te lezen, en stel je plannen bij. En hoewel er een duidelijke opzet klaarlag, begon ik niet met hoofdstuk 1 maar met hoofdstuk 3, met als voorlopige titel 'Moge de heilige Geest hem verlichten'. In week 2 werkte ik aan hoofdstuk 7, 'Op de planken' , dat misschien hoofdstuk 6 wordt. En deze week schreef ik aan hoofdstuk 1, dat me lastiger viel dan de andere hoofdstukken (en daarom durfde ik ook pas in de derde week aan hoofdstuk 1 te beginnen).
Maar de vraag 'Hoe begin je?' was anders bedoeld: hoe begin je het boek waaraan je werkt? Leg je eerst allerlei overwegingen uit over de keuzes die je gemaakt hebt? Begin je omstreeks 1430, in de jaren waarin De Roovere geboren moet zijn? En begin je met een hoofdstuk over zijn jeugd, ook al is er niets bekend over de jaren voor hij 17 was (toen hij een wedstrijd won en Prins van Retorica werd)? En degene die me die vraagt stelde deed meteen ook een suggestie: waarom begin je niet met de dood van je hoofdpersoon? Daarover is immers wel iets bekend. We weten dat Anthonis de Roovere op 16 mei 1482 overleed en dat hij nog in de kracht van zijn leven was. Beginnen met het einde is een retorisch middel om de lezer meteen midden in je onderwerp te krijgen, en het voorkomt dat je een louter fictief hoofdstuk moet schrijven over de vermeende jeugd van de hoofdpersoon. Het is helemaal geen gek idee, en ik heb er ook wel over nagedacht, maar ik had die mogelijkheid vervolgens verworpen. Dat had te maken met twee eerdere publicaties.
Op 22 mei 1918 verdedigde Gerrit Cornelis van 't Hoog zijn academisch proefschrift Anthonis de Roovere aan de universiteit van Amsterdam, 'des namiddags te 4 uur'. De studie geeft een goed overzicht van de werken die De Roovere schreef, het vormt een pleidooi voor de kwaliteit van zijn werk (en is polemisch tegen eerdere onderzoekers die het werk maar nauwelijks waardeerden) en het is fragmentarisch van opzet. Het boek van Van 't Hoog begint als volgt: 'Laten we maar beginnen met het einde!' En dan volgt een uitweiding over een kort gedicht waarin de dood van De Roovere gememoreerd wordt. Een mooi begin, maar dat wilde ik niet herhalen.
En dan Maerlants wereld, een boek waarvan mijn uitgever zei dat ik er nog maar eens naar moest kijken ter inspiratie. Frits van Oostrom begint zijn boek met de woorden: 'Zijn graf is al een boek op zich.' Een ijzersterk begin. Maar dat kon ik niet herhalen. Ik wilde Van 't Hoog en Van Oostrom niet imiteren - 'anxiety of influence' kun je dat noemen. Beginnen met de dood van de hoofdpersoon van mijn boek was voor mij dus geen optie. Maar hoe begin je dan?
In de eerste opzet voor Duik op, Anthonis! (dat toen, zo las ik in aantekeningen van twintig jaar geleden, Anthonis de Roovere, gehoorzame rebel heette) noemde ik het eerste hoofdstuk 'Brugse bloei'. Nog steeds wil ik beginnen met een hoofdstuk over de grote bloei van de stad waarin De Roovere leefde. Maar Brugge kende in zijn jeugdjaren een diepe crisis en een opstand tegen de hertog. Het eerste bezoek aan van de hertog aan die stad, besloot ik, vormt de opening van hoofdstuk 1:
Op blote voeten, met onbedekte hoofden, gekleed in eenvoudige gewaden en zonder gordel: iedereen die er toe deed in Brugge stond op 11 december 1440 buiten de muren van de stad, in afwachting van Filips de Goede, hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen. In het grote gevolg dat hem vergezelde was er een ereplaats voor Charles d'Orléans, de dichter van verzen als 'En la forest de longue attente' [In het woud van lang verwachten]. Hij was enkele maanden eerder, na 25 jaar Engelse gevangenschap, vrijgekomen uit de Tower van Londen.
Maar voor ik de lezer meevoer naar het Brugge van de vijftiende eeuw, wil ik iets vertellen over de manier waarop we zijn werk kennen, en ook over de grote roem voor zijn werk, gevolgd door verguizing in de 18e en 19e eeuw, en dan de herwaardering in de twintigste eeuw. In een proloog schrijf ik daarom over die bronnen, en schets ik alvast heel beknopt wat er over het leven van De Roovere bekend is. Het begin van die proloog, en dus het echte begin, zal er ongeveer zo uitzien:
Op 16 juni 1562, tachtig jaar en één maand na zijn sterfdag, verscheen het verzameld werk van Anthonis de Roovere in Antwerpen, gedrukt door Jan van Ghelen, gevestigd op de Lombarde Vest in de 'Witten Hasewint'. De Rhetoricale Wercken van Anthonis de Roovere, zoals dit boek op de titelpagina wordt aangekondigd, was samengesteld door Eduard de Dene, Bruggeling, net als Anthonis, en pleitbezorger van zijn werk.
Twee beginnen, voorlopig. Na bijna drie weken ben ik echt begonnen. Gaat het lukken, dat boek over De Roovere, vroegen mensen me de afgelopen maanden. En mijn antwoord was steevast: vraag me maar als ik twee weken bezig ben. Nu durf ik wel ja te zeggen. Tot eind januari werk ik er vrijwel dagelijks aan, en dan, na een paar maanden onderwijs, ga ik eind mei weer volop verder. Aan het einde van 2026 moet het gereed zijn.
1 opmerking:
Ook het nieuwe boek van Marc Boone over Pieter Lanchals, tijd- en stadsgenoot van Anthonis de Roovere, begint met zijn terechtstelling.
Een reactie posten