maandag 6 oktober 2025

Duik op, Anthonis

Al ruim dertig jaar vergezelt Anthonis de Roovere me in mijn onderzoek. De eerste publicaties waarin hij opduikt, dateren, als ik het goed heb, uit 1995. Zowel in mijn proefschrift, De gratie van het gebed, als in een artikel dat teruggaat op een lezing die ik in september 1993 hield in Leuven, figureert de Brugse dichter, theatermaker en kroniekschrijver. De berijmde gebeden, die het onderwerp vormden van mijn promotieonderzoek, waren opvallend geliefd in het Brugge van rond 1400 en in de decennia daarna. Ze komen voor in het rond 1400 ontstane Gruuthusehandschrift en zijn bovendien te verbinden met de eerste rederijkers. Die Brugse gebeden op rijm maakten het mogelijk de wereld rond het Gruuthusehandschrift te verbinden met die van de eerste rederijkers, iets dat ook eerder wel gebeurd was, maar nu veel concreter mogelijk bleek. Mijn promotieonderzoek kreeg een vervolg in verkenningen naar de vroege rederijkerij in Brugge, de stad waar in 1428 de eerste rederijkerskamer was opgericht. In dat onderzoek waar ik als postdoc aan mocht werken, kwam al snel Anthonis de Roovere centraal te staan. Er is veel werk van hem bewaard gebleven en zowel in zijn eigen tijd als daarna werd zijn werk hoog gewaardeerd. Hij werd meer dan eens bekroond en in 1562, 80 jaar na zijn dood, werden zijn gedichten uitgegeven door stadsgenoot Eduard de Dene uit letterkundige overwegingen.

In die jaren als postdoc publiceerde ik verschillende artikelen over De Roovere en speelde hij een grote rol in het boekje Is Brugge groot? dat ik samen met Corrie de Haan samenstelde en vertaalde. Dit 'voorwerk' moest uitmonden in een monografie over de Brugse 'prins van retorica', maar juist toen ik daaraan wilde beginnen, een uitvoerige opzet had uitgewerkt, en van alle vijftien hoofdstukken die het boek moest gaan tellen een samenvatting had geschreven, begon ik in Nijmegen als universitair docent. Ik had de eerste jaren mijn handen vol aan onderwijs en de lange treinreizen tussen Leiden en Nijmegen. En toen ik verhuisd was kreeg ik bestuurlijke taken. Anthonis bleef altijd in de buurt, en in de afgelopen dertig schreef ik zeker twintig artikelen waarin zijn werk en dat van zijn Brugse tijdgenoten een belangrijke rol speelt.

De wens een boek te schrijven bleef, al veranderde de beoogde opzet wel. Het moest, zo nam ik me rond 2000 voor, een gedegen wetenschappelijke studie worden, in de eerste plaats bedoeld als bijdrage aan het wetenschappelijke debat. Het wordt nu een ander boek: publieksgericht, met de synthese van 25 jaar onderzoek. En met een verhaal dat verschilt van het meest bekende verhaal over de Bourgondische tijd waarin hertogen en hovelingen op de voorgrond staan. Er is ruimte voor de stem van ambachtslieden, arbeiders en stedelijke bestuurders, voor armenzorg en onderwijs, voor boekdrukkers en rederijkers. Ik schrijf voor mensen die graag over geschiedenis lezen, en ondertussen hoop ik ook historici en letterkundigen bij te praten over aspecten van de vijftiende eeuw die niet zo bekend zijn.

In 1995 publiceerde ik mijn eerste artikelen over Anthonis de Roovere. Drie jaar later droeg ik bij aan een aflevering van het mooie tijdschrift Parmentier, dat een nummer gewijd had aan H.H. ter Balkt. Verschillende literatuurhistorici reageerden op Ter Balkts Laaglandse hymnen. Mijn stuk ging over het gedicht 'Anthonis de Roovere', een gedicht dat me heel dierbaar is, al verschilt mijn visie op de dichter van  het 'portret' dat Ter Balkt van hem schetst. Ik besloot dat stuk in Parmentier met:

Als je ziet dat het goede verjaagd wordt, rechters omkoopbaar zijn en de adel zich door vleiers laat omringen, zwijg dan maar: 'Houdt tant voor tonghe ende swijcht al stille.' Ter Balkt laat in zijn gedicht De Roovere bij wijze van spreken oplossen in de tijd: 'Dwalend langs de kramen / bij de muren, jij stadsdichter van Brugge, werd je / glimlach dunner en dunner als het dichtslibbend Zwin.' Ik weet niet of het echt zo gegaan is. De Roovere was in de kracht van zijn leven toen hij overleed, aldus Jan Bortoen in een klaagzang op de dood van zijn vriend. De dichter zegt dat je er beter het zwijgen toe kunt doen, zo lazen we hiervoor. Toch zwijgt hi] zelf allerminst. Hij schrijft juist een uiterst welsprekend gedicht, waarin alles waarover je beter kunt zwijgen, breed wordt uitgemeten. Hij hield teveel van de taal.

Ter Balkt wil in zijn Laaglandse hymnen het verleden oproepen, ongehoorde stemmen tot klinken brengen, het gesprek aangaan met mensen zoals wij, uit een andere tijd maar met vergelijkbare zorgen en gevoelens. Dat is wat ik me ook voorneem in het boek dat ik de komende maanden ga schrijven. Ik voel me daarbij aangespoord door de beginwoorden van Ter Balkts gedicht: 'Duik op, Anthonis!'

Geen opmerkingen: